In gesprek met Piet Gille

door Gerrit Jan Bel

Vanaf najaar 1974 tot begin 1980 was ik redacteur van de huis-aan-huis-krant De Ronde Vener die in Mijdrecht, Wilnis en Vinkeveen verscheen. Interviews waren natuurlijk regelmatig onderdeel van mijn werk, maar buiten wat jubilarissen betrof het daarbij toch voornamelijk degenen die vanwege hun functie vaak in het nieuws kwamen; de burgemeester, wethouder, voorzitter, brandweercommandant en dergelijke. Interessanter vond ik eigenlijk de gewone man of vrouw die iedereen in zo’n gemeenschap wel kent, maar die gewoonlijk niet in de schijnwerper staat. Zulke mensen zijn echter niet voor niets bekend en daarom wilde ik hen wel eens aan het woord laten. Dat deed ik in mijn laatste anderhalf jaar bij De Ronde Vener regelmatig onder de kop “In gesprek met”.


Wil je de woorden van de ander goed weergeven, dan moet je tijdens een gesprek snel kunnen schrijven (en dan echt schrijven, want laptops en tablets waren er nog niet) en/of over een ijzeren geheugen beschikken. Ik ken mijn zwakheden en om te voorkomen dat ik de geïnterviewde te vaak moest vragen even in te houden omdat ik een schrijvende inhaalslag moest plegen, nam ik zulke gesprekken regelmatig op met een bandrecordertje dat ik bij me had. Het nadeel daarvan was de lange uitwerktijd van het interview, maar daar stond tegenover het voordeel van een ontspannen gesprek en dat was me veel meer waard.
Nu, ruim veertig jaar later, lijkt het leuk enkele interviews met de dorpsbekenden van toen nog eens te plaatsen. Maar als je een beetje kritisch bent zie je al snel dat je daarmee voorzichtig moet zijn. Veel van wat indertijd ter sprake kwam was toen wellicht wel aardig en interessant, maar inmiddels niet meer. De tijd heeft een vervagende werking waardoor herkenbaarheid vaak is verdwenen, of slechts nog zo sporadisch aanwezig dat het geen zin heeft de lezer van nu hier nog mee te vermoeien. Om het geheel goed verteerbaar te houden heb ik veel van zulke passages geschrapt en me beperkt tot de tijdloze sappigheden.
Wat toen niet kon en inmiddels wel is dat ik nu wat kan met de opgenomen gesprekken, want die bandjes heb ik bewaard. Vandaag de dag hebben we internet en daarom is het mogelijk om bij de bewerkte interviews van toen die op deze website worden gepubliceerd via een link in de tekst ook de stem van de spreker laten horen. Leuk, omdat het kan helpen je een beter beeld van de persoon te vormen. En om maar meteen met een markant stemgeluid te beginnen start ik daarom met het gesprek dat ik in juli 1979 had met Piet Gille.

PGillePieter Wijnand Gille werd op 12 november 1903 in Mijdrecht geboren. Toen ik hem in 1979 interviewde was hij dus al 75 jaar, maar nog altijd een en al levenslust. Zozeer zelfs dat het tegen het ongeduldige aan leek te leunen. Dat kwam mede door zijn manier van spreken, waarbij zijn woorden in een stortvloed over zijn toehoorders heen kwamen. Zelf besefte Gille dat ook wel en als een soort excuus bracht hij naar voren dat mevrouw Van Wieringen – die verderop nog ter sprake komt – hier ook een handje van had.
Zie het niet als een ongunstige eigenschap; zo was Gille gewoon. Immer popelend van ongeduld, want een dag is kort en stilzitten kon hij nu eenmaal niet. Daarom was de zondag volgens hem ook de enige dag dat hij moe was, want dan had hij praktisch niets om handen.
Gille wist veel van het oude Mijdrecht, wat onder meer ook tot uiting kwam in een tweetal boekjes. Aan het eerste “Oude prentbriefkaarten vertellen over Mijdrecht” verleende hij zijn medewerking en het tweede, “Kent u ze nog, de Mijdrechtenaren?” stelde hij zelf samen.
In Mijdrecht stond hij bekend als de man met het fotografische geheugen als het ging om vroegere gebeurtenissen of jaartallen. “Daar kan ik niets aan doen”, zei hij bijna verontschuldigend. “Ik ben heel goed met getallen. Ik heb ook een soort eeuwige kalender in mijn hoofd. Als ze mij een datum geven weet ik meteen wat voor dag dat is geweest.”
Nu probeer ik zoiets graag uit en noemde daarom mijn geboortedatum. Zonder een tiende seconde te aarzelen vertelde Gille me dat dit een zaterdag was. Op zich vond ik dat al vrij ad rem, maar het leuke was dat het ook nog klopte.

De bijgaande foto van Piet Gille is afkomstig uit het archief van de familie Gille.

Brandweer

De Vrijwillige Brandweer Mijdrecht in 1934 met als tweede op de tweede rij v.l.n.r. Piet Gille. (Foto afkomstig uit “Kent u ze nog de Mijdrechtenaren” van P.W. Gille, verschenen in 1973)

Molenaarszoon
Als zoon van een molenaar groeide Piet Gille op in een andere tijd. Mijdrecht was een dorp waarin het leven vooral overzichtelijk was. Wie vandaag de dag iets bij de gemeente wil regelen moet eerst digitaal een afspraak maken, het liefst via een DiGiD-route en een tweetrapsverificatie op je telefoon, anders kom je het gemeentehuis niet eens meer in. Honderd jaar geleden hoefde je geen digitaal nummertje te trekken, maar kon je zo naar binnen stappen en dan werd het ook meteen geregeld. De ambtenaar keek hooguit even over de rand van zijn bril om te zien met wie hij van doen had. “Willem Donker” stelde hij dan vast, “zeg het eens”.
In vele behoeftes werd op gemoedelijke wijze voorzien. Wie een rijbewijs nodig had maakte dit kenbaar bij politieman Klarenbeek. Er werd niet moeilijk gedaan over A-, B-, C- of andere categorieën. Het rijbewijs gaf toestemming voor ‘het besturen van motorrijtuigen in het algemeen’ zei Gille die, zodra hij 18 was, dan ook bij Klarenbeek op de stoep stond voor het papiertje. Die zorgde dat het in orde kwam en leverde het rijbewijs vervolgens een paar dagen later persoonlijk bij hem af. Klarenbeek was naast politieman ook gemeentebode, maar dubbele functies kwamen in die dagen wel vaker voor, zoals die van nachtwacht en gemeentereiniging.

Dooie boel
“Het dagelijks leven was een beetje een dooie boel. Zeeën van tijd hadden de mensen toen. Onder het werk ging de timmerman bijvoorbeeld eens bij de smid langs om een praatje te maken, want mensen hadden toen nooit haast.
Het plaatselijk nieuws in de krant was eigenlijk een beetje flauwekul, want er gebeurde nooit wat. Dan stond er: het zoontje van Vis had het ongeluk in het water te vallen, maar kon meteen gered worden. Of iets over een verloren paar schoenen. Ja, dat was het nieuws toen.
“Ernstig auto-ongeluk” stond er ook eens in de krant en toen bleek alleen het voorwiel een beetje scheef te staan, want je mocht niet harder dan 15 kilometer rijden, dus zulke klappen maakte je niet.”
In de categorie ‘nu verdwenen beroepen’ viel ook dat van telegrambezorgster. “Dat was vrouw Steffens, waar nu de Steffensbrug naar is vernoemd. Ze was ook brugwachteres. Een heel oud vrouwtje met een muts op met banden en een grote bril. Vroeger heette de Stationsweg het Laantje van Steffens. Zo werd het genoemd, want straatnamen had je hier niet. Alleen haar huis stond er toen.
Het postkantoor zat daar tegenover bij het oude gemeentehuis en als er een telegram was drukten ze op een bel en dan kwam de oude vrouw Steffens aangelopen. Als ze het telegram had afgegeven bleef ze altijd even wachten. “Is het ernstig?”, vroeg ze dan, want een telegram was vroeger iets verschrikkelijks. Dan dacht je altijd aan ongelukken.”

Draadomroep
Natuurlijk bleef niet alles eeuwigdurend bij het oude. Gille maakte ook de tijd mee waarin grote veranderingen plaatsvonden, zoals de intrede van de radio. Zelf was hij in 1926 een elektriciteitszaak begonnen. “Daarvoor had ik allerlei baantjes gehad, maar in 1926 had ik mijn diploma’s en kon ik als erkend installateur aan de slag.” Aanvankelijk gebruikte hij een gedeelte van de maalderij van de ouderlijke molen als werkplaats, maar toen hij in 1931 trouwde had hij inmiddels een eigen winkel. Hoewel winkel…. zelf zag Gille het in zijn begintijd niet zo. “Ik was eerder installateur. Voor de mensen die langskwamen had ik wel een doos met lampen en zo, maar het was allemaal nog erg klein. Pas later verkocht ik radiotoestellen en in 1929 mocht ik de radiodistributie hier in de omgeving verzorgen.
Met de radiodistributie (draadomroep) werden radioprogramma’s doorgegeven via een kabel. Gille zag het helemaal zitten. “Je moet bedenken dat een radio in die tijd 200 gulden kostte, dus dat was verschrikkelijk veel. En de aansluiting op de radiodistributie kostte 40 cent per week. Ik dacht: daar moet wel belangstelling voor zijn. Dus ik zette een advertentie in de krant dat de mensen zich op zaterdagmiddag konden melden. Nou, dat werd geen stormloop, er kwam 3 man.”
Inderdaad geen resultaat dat overwerk in de avonduren garandeerde, maar Gille liet zich er niet door uit het veld slaan.
“Toen ik met de elektriciteitszaak begon zeiden de mensen indertijd ook: dat wordt niks, want als er eenmaal een lichtpunt is aangelegd houdt het toch op. En nu dachten ze dat het niks zou zijn omdat het toch alleen maar iets voor armelui was, want anders kochten die wel een radiotoestel. Maar goed, ik begon met een paar en dat werden er toch steeds meer. Want na de notaris en de dominee kwamen de gemeentesecretaris en twee dokters en toen zeiden de mensen “O, hebben die het ook?”. Toen liep het wel. Op het laatst had ik 297 aansluitingen.”

PWGille radiocentralePiet Gille in zijn radiocentrale. (foto afkomstig uit Collectie Piet Gille)
In de Beeldbank bevinden zich nog vele andere foto's van Oud Mijdrecht.


De programma’s die werden doorgegeven kwamen uit Hilversum en Huizen. “Hilversum was de AVRO en de VARA en Huizen de KRO en de NCRV. Later kwam daar nog een buitenlands station bij en op die lijn had ik ook nog een eigen grammofoonplatenprogramma. Een paar uur in de week, op dinsdag- en vrijdagavond van 7 tot 8, draaide ik verzoekplaten. Je kreeg dan bijvoorbeeld een brief met een sigaar erbij waarbij de mensen schreven: beste Piet, wil je een plaat draaien voor die en die die zoveel jaar getrouwd zijn. Daar werd goed naar geluisterd, hoor. Er waren mensen die zeiden: gauw eten, want Piet komt zo op de radio. Het was echt een beetje dorpsomroep.”

Mevrouw Van Wieringen
Voor alle aansluitingen moest Gille draden aanleggen die vaak over de daken van huis naar huis liepen. Een hobbel vormde daarbij mevrouw Van Wieringen die geen kabel via haar woning wilde laten lopen, omdat ze bang dat dat haar dak daardoor schade zou kunnen oplopen. En dan maar de straat oversteken om de huizen aan de overkant te gebruiken was geen optie, want ook die woningen waren van haar.
Rijke mensen hebben een eigen levenswijze en privileges en mevrouw Van Wieringen had die zeker. Met de jaren werden haar ogen slechter zodat het lezen haar steeds moeilijker afging. De oorzaak daarvan lag buiten haar zelf, meende ze, en daarom schreef ze met enige regelmaat een brief naar de directeur van de PUEM in Utrecht waarin ze hem er op attendeerde dat de kwaliteit van het licht slechter werd. Rijke klanten, aparte behandelingen, dus dan werd er iemand naar haar toe gestuurd die het probleem verhielp door een lamp met een hogere lichtsterkte in de fitting te draaien waardoor het probleem weer voor een tijdje was opgelost.
Toen het weer eens zover was kwam een PUEM-collega van Gille met een mooie oplossing voor Piets probleem met de aanleg van de draden. “Hij zei: als jij nou een sterkere lamp bij haar gaat indraaien kun je meteen over de distributie spreken. Nou, dus ik erheen met die lamp.”
Naast de lamp als binnenkomer had hij nog een argument om mevrouw Van Wieringen over de streep te trekken. Iets verderop woonde een oude vrouw die niet meer in staat was om naar de kerk te gaan en daarom heel graag radiodistributie wilde hebben, want dan kon ze toch de diensten volgen die via de radio werden uitgezonden. Maar dat was alleen mogelijk als de distributiedraden dan via de huizen van mevrouw Van Wieringen mochten lopen. Dat gaf de doorslag bij de landeigenaresse, want de vrouw haar kerkdiensten onthouden ging haar toch te ver.
“Toen ik de nieuwe lamp had ingedraaid zei ze tegen me: Gille, ik heb hier een mandje met lampen en nu moet jij eens kijken welke stuk zijn, want daar moet ik dan nieuwe voor hebben. Ik nam ze mee om te proberen, maar ze waren allemaal goed. Toen ik dat tegen haar zei toen ik ze terugbracht, bedankte ze me met zo’n glimlachje, want dat wist ze natuurlijk wel. Ze had me gewoon uitgeprobeerd.”

Korstanje

Mevrouw Van Wieringen met haar koetsier Piet Korstanje. (foto afkomstig uit Collectie familie De Vor-Korstanje)

Weldoenster
Mevrouw Van Wieringen vormde een aparte bladzijde in de geschiedenis van Mijdrecht. “Ze was eerst huishoudster bij meneer Van Wieringen en is later met hem getrouwd. Ik meen dat hij is gestorven in 1910. Hij had een hoop landerijen, turflanden bij Abcoude of zo. Zijn vrouw heeft hem flink overleefd, want zij was in 1842 geboren en is 89 jaar geworden.
Het was een heel best mens, maar wel iemand van “ik ben de baas”. De dienstmeisjes zaten onder in het souterrain en als er iemand voorbij kwam, dan mochten ze niet zwaaien of zo. Dan zei ze: “Jij zwaaide, hè. Dat gebeurt niet meer”.
Maar ze deed ook erg veel voor de gemeenschap. Toen ze bijvoorbeeld langskwamen met een lijst voor bijdragen voor een nieuw nutsgebouw zei ze: “Ga maar niet verder. Ik betaal de rest”. Ze was ook beschermvrouwe van de muziekvereniging waarvan mijn broer penningmeester was. Als er gebrek aan instrumenten was vroeg ze: “Wat kosten ze? Koop ze maar”.
De bewaarschool (later kleuterschool genoemd, GJB) was ook van haar. Ze betaalde alles. Niet alleen de juffrouw, maar ook het schoolgeld, zodat de mensen dat niet hoefden te doen. En de kinderen op alle scholen kregen ieder jaar met Sinterklaas een cadeautje, een blokkendoos of een pop of zo en dan moesten ze een brief schrijven om te bedanken.
Ze heeft ook verschillende mensen laten leren, bijvoorbeeld uit arme gezinnen. Afkomst of geloofsovertuiging maakte haar niets uit.”

Krenterigheid kon mevrouw Van Wieringen dus zeker niet worden verweten. “Degenen die dienstbode bij haar waren geweest en trouwden kregen, meen ik, 5000 gulden. Met nieuwjaar zag je hier allerlei bedelaars uit de omgeving, want als ze haar gelukkig nieuwjaar kwamen wensen dan kregen ze een gulden. Er waren er bij die eerst een hoed op hadden en even later een pet opzetten om weer achteraan aan te sluiten om opnieuw een gulden te vangen.
Ze bezat ook verschillende boerderijen en toen ze stierf kregen alle huurders hun boerderij gratis, dat had ze in haar testament op laten nemen.”

 

VillaDe villa van mevrouw Van Wieringen aan de Dorpsstraat in Mijdrecht. (foto afkomstig uit Collectie Kees Smit Heiloo)

Huis van Van Wieringen
Een gulle geefster dus, maar wel een met nukken. Na haar overlijden in 1932 moest haar huis in ieder geval 10 jaar lang leeg staan, had ze bepaald. Volgens een verhaal dat me ter ore was gekomen had ze dat gedaan om een andere Mijdrechtse grootmacht, Nol Doesburg, eigenaar van de koekfabriek De Lindeboom en uitvinder van het Frou-Frou-koekje, een hak te zetten. “Als je dood bent koop ik dat huis van je”, had hij eens tegen Van Wieringen gezegd. Blijkbaar konden de twee elkaar niet goed zetten. Gezien haar eigen levensopvatting is het zeer goed denkbaar dat zij de handelswijze van de heer Doesburg ten aanzien van een deel van zijn personeel ten zeerste afkeurde. “Ik zal het voor je ogen laten wegrotten”, liet zij hem weten en bepaalde dat de woning 10 jaar lang leeg zou staan zonder dat er wat aan mocht gebeuren.
Of dat de reden was wist Gille niet. Wel dat het inderdaad tien jaar lang ongebruikt moest blijven staan om vervolgens te worden afgebroken. “Maar er mocht daarna ook nooit een particulier komen wonen, het moest voor een kerk of een speciaal doel worden bestemd. Vanwege de Tweede Wereldoorlog duurde dat allemaal wat langer, want toen zaten de Duitsers erin, maar in 1948 of 1949 is het huis verkocht aan de stichting Avondlicht om op die plek bejaardentehuis Avondlicht te zetten.”

Piet Gille overleed op 2 maart 1989.

Nog meer gesproken herinneringen van Piet Gille

Mobilisatie 1914

Als je op reis ging

Je had geen huisnummers

Brandweer pompt sneller voor meer geld

Ziekenwagen met ijzeren banden (op de achtergrond mevrouw Gille)